Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

van wiel

Толкование Перевод

1 nave

n. het midden van de kerk; het midden van het wiel; zitplaatsen in kerk

nave

[ neev]

1 schip 〈 van kerk〉

2 naaf 〈 van wiel〉

English-Dutch dictionary > nave
2 spoke

n. spaak (van fiets, van wiel); tree (in ladder)

spoke¹

[ spook] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 spaak

2 sport ⇒ trede

♦voorbeelden:

¶ put a spoke in someone's wheel • iemand een spaak in het wiel steken

————————

spoke²

〈 verleden tijd〉

→ speak speak/

English-Dutch dictionary > spoke
3 bite

n. beet; (slange-) beet
--------
v. bijten; bijten (van aas)

bite¹

[ bajt]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 beet ⇒ hap

2 hap(je) ⇒ beetje 〈 eten〉

3 beet 〈 bij het vissen〉

♦voorbeelden:

1   take a bite at an apple • een beet nemen van een appel

2   I had not had a bite that day • ik had die dag geen hap gegeten

     have a bite to eat • iets eten

3   after two hours I got a bite • na twee uren kreeg ik beet

¶ a second/another bite at the cherry • een tweede kans

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 vinnigheid ⇒ bits(ig)heid; scherpte

2 〈 techniek, technologie〉 grip ⇒ het pakken 〈 van werktuig〉

3 het inbijten 〈 van zuur bij etsen〉

♦voorbeelden:

1   there was a bite in the air • er hing een vinnige kou in de lucht

     that gin had much bite • die gin had een scherpe smaak

————————

bite²

〈werkwoord; bit [ bit], bitten [bitn]〉

1 bijten ⇒ toebijten, (toe)happen 〈 ook figuurlijk〉, zich (gemakkelijk) laten beetnemen; steken, prikken 〈 van insecten〉

2 bijten ⇒ invreten, inwerken 〈van zuren; ook figuurlijk〉

3 voelbaar worden ⇒ effect hebben/sorteren 〈 voornamelijk met betrekking tot iets negatiefs〉

4 grip krijgen ⇒ pakken 〈 bijvoorbeeld van wiel, anker〉

♦voorbeelden:

1   the cold bit my fingers • de kou beet/sneed me in de vingers

     〈 figuurlijk〉 bite the hand that feeds you • je weldoener beledigen

     〈 figuurlijk〉 bite one's lip(s) • zich verbijten

     bite off • afbijten

     bite at something • naar iets happen

2   acids bite into metals • zuren bijten in metalen

¶ something to bite on • iets tastbaars/voelbaars; een houvast 〈 voornamelijk figuurlijk〉

     〈 informeel〉 what's biting you? • wat zit je dwars?

     bite off more than one can chew • te veel hooi op zijn vork nemen

     〈 spreekwoord〉 once bitten, twice shy • 〈 ongeveer〉 door schade en schande wordt men wijs

     be bitten with a passion for football • verslingerd zijn aan voetbal

English-Dutch dictionary > bite
4 wheel shaped

in vorm van wiel, wiel-

English-Dutch dictionary > wheel shaped
5 skid

n. steunbalk/plank; glijbaan, glijplank; remschoen; schuiver
--------
v. slippen, glijden

skid¹

[ skid] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 steunblok ⇒ steunbalk/plank

2 glijbaan ⇒ glijplank

3 remschoen ⇒ remblok

4 schuiver ⇒ slip, slippartij

♦voorbeelden:

4 the car went into a skid • de wagen raakte in een slip

¶ 〈 informeel〉 put the skids on/under someone/something • iemand/iets naar de verdommenis helpen; iemand achter zijn vodden zitten

〈 informeel〉 on the skids • bergafwaarts, van kwaad tot erger

————————

skid²

〈werkwoord; skidded〉

1 slippen 〈 ook van wiel〉 ⇒ schuiven

English-Dutch dictionary > skid
6 inner lining

binnenvoering,binnenband (de ballon binnenin een bal,binnenband van wiel,buis van stethoscoop)

English-Dutch dictionary > inner lining
7 circinate

adj. ringvormig, rondgemaakt; in vorm van wiel (in botanie)

English-Dutch dictionary > circinate
8 wheel

n. wiel; rad; stuur; omweg; omdraaiende beweging; terugkeer
--------
v. rollen, rijden; zich omkeren/omdraaien; duwen, trekken

wheel¹

[ wie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 wiel ⇒ rad; draaischijf

2 stuur ⇒ stuurrad/wiel, roer

3 zwenking ⇒ draai 〈 van troepen(bewegingen)〉

4 〈meervoud; informeel〉 auto ⇒ kar

♦voorbeelden:

2   at/behind the wheel • aan het roer/stuur, achter het stuur; 〈 figuurlijk〉 aan de leiding

4   on wheels • per auto, met de wagen

¶ go on (oiled) wheels • op rolletjes lopen, gesmeerd gaan

     oil the wheels • vlekkeloos laten verlopen, smeren

     there are wheels within wheels • het zit zeer ingewikkeld in elkaar

→ big big/

————————

wheel²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ rijden

2 〈ook +(a)round/about〉 zich omkeren ⇒ zich omdraaien, van richting veranderen

3 cirkelen ⇒ in rondjes vliegen 〈 van vogels〉

♦voorbeelden:

¶ wheeling and dealing • ritselen, gesjacher, gemarchandeer

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 duwen/trekken 〈 iets op wieltjes〉 ⇒ (ver)rijden, rollen

♦voorbeelden:

1   wheel a bicycle up the hill • een fiets de berg opduwen

     they wheeled the patient back to his room • ze reden de patiënt terug naar zijn kamer

     they wheeled in the victims • zij reden de slachtoffers naar binnen

English-Dutch dictionary > wheel
9 head

adj. belangrijkste, hoofdzaak
--------
n. hoofd; (in computers) kop, het onderdeel dat leest van, en schrijft naar de harde schijf of diskettes
--------
v. leiden, aan het hoofd staan; afstoten

head¹

[ hed] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.15 head〉

1 hoofd ⇒ kop, hoofdlengte

2 hoofd ⇒ verstand

3 kop ⇒ afbeelding van een hoofd; 〈 voornamelijk meervoud〉 kruis

4 persoon ⇒ hoofd

5 〈 benaming voor〉 uiteinde ⇒ kop

6 〈 plantkunde〉 hoofdje ⇒ korfje, kruin, krop

7 schuim(kraag) ⇒ kop 〈 op bier〉

8 top ⇒ bovenkant

9 (opname/wis)kop 〈van band/videorecorder〉

10 breekpunt ⇒ crisis

11 boveneinde ⇒ hoofd(einde)

12 opschrift ⇒ hoofd, kop

13 voorkant ⇒ kop, spits, hoofd 〈 ook van ploeg〉

14 meerdere ⇒ leider, hoofd

15 stuk (vee) ⇒ 〈 Brits-Engels〉 kudde, aantal dieren

♦voorbeelden:

1   head and shoulders above • met kop en schouders erbovenuit; 〈 figuurlijk〉 verreweg de beste

     have something hanging over one's head • iets boven het hoofd hebben hangen 〈 voornamelijk figuurlijk〉

     head first/foremost • voorover

     taller by a head • een kop groter

2   it never entered/came into his head • het kwam niet bij hem op

     get/take something into one's head • zich iets in het hoofd zetten

     the success has gone to/turned his head • het succes is hem naar het hoofd gestegen

     put one's heads together • de koppen bij elkaar steken

     put something into someone's head • iemand iets suggereren

     that is above/over my head • dat gaat boven mijn pet

     a head for mathematics • een wiskundeknobbel

     off/out of one's head • gek, niet goed bij zijn verstand

3   heads or tails? • kruis of munt?

4   £1 a head • £1 per persoon

10 that brought the matter to a head • daarmee werd de zaak op de spits gedreven

     come to a head • een kritiek punt bereiken

14 head of state • staatshoofd

15 50 head of cattle • 50 stuks vee

¶ have one's head in the clouds • met het hoofd in de wolken lopen

     bang one's head against a brick wall • met het hoofd tegen de muur lopen

     head over ears/heels • tot over zijn oren

     from head to foot • van top tot teen

     bury one's head in the sand • de kop in het zand steken

     I could not make head or tail of it • ik kon er geen touw aan vastknopen

     keep one's head above water • het hoofd boven water houden

     beat/knock someone's head off • iemand totaal verslaan

     bite/snap someone's head off • iemand afsnauwen

     eat one's head off • eten als een wolf

     〈 slang〉 give someone head • iemand beffen/pijpen

     hold one's head high • z'n hoofd niet laten hangen

     keep one's head • zijn kalmte bewaren

     keep one's head down • zich gedekt houden

     〈 Brits-Engels〉 knock on the head • een spaak in het wiel steken

     laugh one's head off • zich een ongeluk lachen

     lose one's head • 〈 figuurlijk〉 het hoofd verliezen

     scream/shout one's head off • vreselijk tekeergaan

     have one's head screwed on straight/right • verstandig zijn, niet gek zijn

     she could do it standing on her head • het was voor haar een fluitje van een cent

     〈 informeel〉 have a swelled/swollen head • verwaand zijn

     be promoted over one's head • gepasseerd worden

→ old old/, right right/, sore sore/, two two/

————————

head²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 gaan ⇒ gericht zijn, koers zetten

♦voorbeelden:

1   we headed back • wij gingen terug

     the plane headed north • het vliegtuig zette koers naar het noorden

→ head for head for/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 aan het hoofd staan van ⇒ voorop lopen

2 bovenaan plaatsen ⇒ bovenaan staan op

3 overtreffen ⇒ voorbijstreven

4 〈 voetbal〉 koppen

5 richten ⇒ sturen

♦voorbeelden:

1   the general headed the revolt • de generaal leidde de opstand

     the procession was headed by the mounted police • de stoet werd voorafgegaan door de bereden politie

→ head off head off/

English-Dutch dictionary > head
10 bogie wheel

n. Bogie wiel (een groot wiel dat het gewicht draagt van een voertuig)

English-Dutch dictionary > bogie wheel
11 race

n. race; wedstrijd; ras, soort, afkomst
--------
v. rennen; deelnemen aan een wedloop

race¹

[ rees] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 wedren/loop ⇒ race

2 sterke stroom/stroming

3 (toevoer)kanaal ⇒ 〈 in het bijzonder〉 molenbeek

4 ras

5 volk ⇒ natie, stam; slag, klasse

♦voorbeelden:

1   race against time • race tegen de klok

     out of/in the race • kansloos/met een goede kans (om te winnen)

     the races • de (honden/paarden)rennen

————————

race²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 wedlopen ⇒ aan een wedloop deelnemen, een wedstrijd houden

2 rennen ⇒ hollen, snellen

3 doorslaan 〈 van schroef, wiel〉 ⇒ doordraaien 〈 van motor〉

♦voorbeelden:

1   let's race • laten we doen wie er het eerste is

2   as always, the holidays raced by • zoals altijd vloog de vakantie om

3   don't let the engine race • laat de motor niet loeien

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 een wedren houden met ⇒ om het hardst lopen met

2 laten rennen ⇒ aan een wedren laten deelnemen

3 laten snellen ⇒ (op)jagen

4 (zeer) snel vervoeren

5 laten doordraaien 〈 motor〉

♦voorbeelden:

1   I'll race you to that tree • laten we doen wie het eerst bij die boom is

3   the government raced the bill through • de regering joeg het wetsontwerp erdoor

4   they raced the child to hospital • ze vlogen met het kind naar het ziekenhuis

English-Dutch dictionary > race
12 steering wheel

stuurwiel (het besturingswiel van een auto)

steering wheel

1 stuur(wiel) 〈 van boot, auto〉

English-Dutch dictionary > steering wheel
13 true

adj. juist; werkelijk; precies; zuiver; trouw
--------
adv. waar; zuiver
--------
n. waar
--------
v. in juiste stand brengen

true¹

[ troe:] 〈bijvoeglijk naamwoord; truer〉

1 waar ⇒ juist

2 echt ⇒ waar

3 trouw ⇒ getrouw

4 〈 techniek, technologie〉 in de juiste positie ⇒ recht

♦voorbeelden:

1   a true story • een waar (gebeurd) verhaal

     〈 spreekwoord〉 many a true word is spoken in jest • al gekkende en mallende zeggen de boeren de waarheid

     come true • werkelijkheid worden

2   true love • ware liefde

     〈 aardrijkskunde〉 true north • waar/geografisch noorden

     be true for/of • gelden voor

     true to life • levensecht, (getrouw) naar het leven

3   a true friend • een trouwe vriend

4   out of (the) true • niet in de juiste positie 〈 van balk, deur, wiel e.d.〉

¶ (it is) true, he is a little hot-tempered • weliswaar is hij wat opvliegend; inderdaad, hij is wat opvliegend

————————

true²

〈 bijwoord〉

1 waarheidsgetrouw

2 juist

3 rasecht/zuiver

♦voorbeelden:

1   ring true • echt ken 〈van munten; ook figuurlijk〉

3   breed true • zich raszuiver voortplanten

English-Dutch dictionary > true
14 monocyclic

adj. bestaande uit een wiel; opgebouwd uit een spiraal onderdeel (Botanie); van of behorende tot een moleculaire structuur in de vorm van een ring (Chemie)

English-Dutch dictionary > monocyclic
15 cam

CAM, produceren met gebruik van een computer

CAM (Computer Aided Manufacturing)

cam

[ kæm]

1 nok ⇒ kruk, kam 〈op wiel/krukas〉

English-Dutch dictionary > cam
16 fifth

adj. vijfde
--------
n. een vijfde

fifth¹

〈 bijwoord〉

→ fifthly fifthly/

————————

fifth²

[ fifθ] 〈 telwoord〉

1 vijfde ⇒ 〈 als zelfstandig naamwoord〉 vijfde deel; 〈 muziek〉 kwint

♦voorbeelden:

1   fifth wheel • vijfde wiel/rad aan de wagen 〈 ook figuurlijk〉

     〈 Amerikaans-Engels〉 a fifth of whiskey • een (fles van) een vijfde gallon whiskey

     the fifth most beautiful girl • het op vier na mooiste meisje

     〈 Amerikaans-Engels〉 the Fifth (Amendment) • het vijfde amendement 〈 verbiedt afgedwongen getuigenis tegen zichzelf〉

     〈 Amerikaans-Engels〉 take/plead the Fifth • zich op het vijfde amendement beroepen

English-Dutch dictionary > fifth
17 out of (the) true

out of (the) true

niet in de juiste positie 〈 van balk, deur, wiel e.d.〉

English-Dutch dictionary > out of (the) true
18 traction

n. sleepkracht

traction

[ træksjn]

1 tractie ⇒ trekking, het (voort)trekken

2 trekkracht ⇒ aandrijving, voortstuwing

3 grip ⇒ greep 〈van band/wiel op weg〉

English-Dutch dictionary > traction
19 we'll

v. wij zullen (+ ww, in toekomende tijd)

we'll

[ wiel, 〈 sterk〉 wie:l] 〈 samentrekking van we shall, we will〉

English-Dutch dictionary > we'll
20 Ferris

n. gedeelte van de uitdrukking "Ferris Wheel" (groot wiel)

English-Dutch dictionary > Ferris

Страницы

См. также в других словарях:

Wiel Kusters — (* 1. Juni 1947 in Spekholzerheide) ist ein niederländischer Dichter, Autor und Literaturwissenschaftler an der Universität Maastricht. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Bibliographie 2.1 Poesie/Lyrik … Deutsch Wikipedia
Van der Wiel — Wiel ist der Name von Gregory van der Wiel (* 1988), niederländischer Fußballspieler John van der Wiel (* 1959), niederländischer Schachgroßmeister Ortsnamen in Österreich Wiel (Gemeinde Wielfresen) Wiel St. Anna Wiel St. Oswald … Deutsch Wikipedia
Wiel — ist ein niederländischer männlicher Vorname,[1] der auch als Familienname auftritt. Inhaltsverzeichnis 1 Bekannte Namensträger 1.1 Vorname 1.2 Familienname … Deutsch Wikipedia
Van de Wiele — Ce nom flamand désigne en néerlandais celui qui habite un lieu dit Wiel, Wiele(n), toponyme fréquent ayant le sens d étang, mare. Autres formes : Vandenwiele, Vander Wielen, Vandewiel, Vandewiele, Vandewielle, Van de Wiel … Noms de famille
Gregory van der Wiel — van der Wiel Nombre Gregory Kurtley van der Wiel Nacimiento … Wikipedia Español
Gregory van der Wiel — Spielerinformationen Voller Name Gregory Kurtley van der Wiel[1] Geburtstag 3. Februar 1 … Deutsch Wikipedia
Gregory van der Wiel — Gregory van der Wiel … Wikipédia en Français
Jorinus van der Wiel — beim Gewinn der Straßenmeisterschaft 1925 Jorinus van der Wiel (* 15. August 1893 in Utrecht; † 5. März 1960) war ein niederländischer Radrennfahrer. Fünfmal wurde Jorinus van der Wiel zwischen 1915 und 1925 Niederländischer Meister im… … Deutsch Wikipedia
John van der Wiel — John van der Wiel, 2007 … Deutsch Wikipedia
Gregory Van Der Wiel — Gregory van der Wiel … Wikipédia en Français
Gregory van der wiel — Gregory van der Wiel … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

van wiel

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

van wiel

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: